Kluchtige kunst
Links zit een wat oudere vrouw in haar mooiste kleren, ze lijkt al haar parels om te hebben gedaan en kijkt uiterst serieus naar de schilder die aan haar portret werkt. Deze is niet bepaald geconcentreerd aan het werk, maar maakt vriendelijk oogcontact met ons. Aan zijn brede grijns te zien, lijkt hij de situatie behoorlijk geestig te vinden. En wat we in ‘Zelfportret als Zeuxis’ uit 1685 van Arent de Gelder zien ís ook grappig, maar tegelijk ook tragisch. Het verhaal gaat zo: de Griek Zeuxis leefde in de vijfde eeuw voor Christus en was een van de beroemdste kunstenaars van zijn tijd. Hij werd gevraagd om een schilderij van de godin Aphrodite te maken. Degene die de opdracht gaf was een oude – en volgens het verhaal lelijke – vrouw die erop stond zelf model te staan voor de godin van de liefde en de schoonheid. Ergens tijdens het werken moet de ironie hiervan goed zijn binnengekomen, want Zeuxis moest wel zó hard lachen dat hij eraan overleed.
De Gelder snijdt met zijn schilderij onderwerpen aan als vergankelijkheid en ijdelheid, waarbij hij zichzelf en passant ook vergelijkt met een van de beste schilders uit de klassieke oudheid. Maar wat hij vooral doet is een grappig verhaal vertellen, en daar is hij absoluut niet de enige in.
Snapt u bijvoorbeeld welke remedie de gemaskerde kwakzalver van Caspar Netscher de keurige dames voorschrijft? Worsten… maar dan in de fallische variant.
Dat ‘te veel’ werd waarschijnlijk niet beaamd door de Hollanders van toen. Sterker nog, vrolijkheid en humor golden als nuttige eigenschappen voor alle lagen van de samenleving. Een goede grap was goed voor de onderlinge betrekkingen en ‘de ideale vrouw’ was vrolijk en vertelde aangename moppen. Bovendien was lachen gezond, en werd zelfs door artsen voorgeschreven. Geen wonder dus dat we kluchten en schertsen in de kunst zien. En die kan ons nog meer vertellen, want wat zegt er meer over een cultuur dan waarom er gelachen wordt?
Die grappen beginnen al op jonge leeftijd, en kinderen zijn dan ook regelmatig het onderwerp op humoristische schilderijen, zo ook bij Judith Leyster. Alleen al het ondeugende gezicht van de jongen links zet de toon, maar het meisje rechts van hem staat op het punt een échte grap tot uitvoering te brengen. Door haar opgeheven vinger weten we dat we op moeten letten, en dan wel op de staart van het ongemakkelijk zittende katje die ze in haar andere hand heeft. We zijn een kort ogenblik verwijderd van een herkenbaar stukje kattenkwaad: het dier zal schrikken en het uitschreeuwen, en de jongen krijgt een stel scherpe nagels te verduren.
Jan Steen staat bekend om zijn schilderijen van vrolijke gezelschappen waar het er niet altijd even gestructureerd aan toegaat. Zo’n huishouden. De kunstenaar waagde zich ook aan pikante grapjes, zoals in ‘De piskijker’, er is daar alleen wat meer uitleg voor nodig. Een jonge vrouw zit op een stoel, rode blosjes op de wangen, terwijl een man haar pols voelt. Aan zijn kleding te zien is dit een arts, die ook naar een pisfles staart om de urine te beoordelen. Niks vreemds, op het eerste gezicht dan, maar the devil is in the details. De dokter heeft namelijk een kostuum aan dat al lang en breed uit de mode was in de tijd van Steen, daarbij nam niemand in deze tijd het naar urine staren als medische praktijk nog serieus. Er hangt op de muur een sleutel, die ook wel figuurlijk dienstdoet. Daar net boven hangt namelijk een schilderij van een innig verstrengelt stel. Hunkert het meisje niet simpelweg naar seks?
Niet alleen door het weergeven van menselijk handelen konden kunstenaars grappen maken, ook door het levensecht weergeven van objecten konden mensen gefopt worden. Deze categorie schilderijen vallen onder de noemer ‘trompe-l’oeil,’ wat ‘bedrieg het oog’ betekent. Gezichtsbedrog op artistiek niveau. Cornelis Norbertus Gijsbrechts maakte omstreeks 1668 dit olieverfschilderij, met zijn 87cm breedte geen klein werk. Dat er niet veel gebeurt in dit kunstwerk maakt het absoluut niet minder indrukwekkend. We kijken hier namelijk niet naar de achter-, maar naar de voorkant van het doek. Gijsbrechts heeft onze ogen succesvol bedrogen, een grap die veel tijdgenoten konden waarderen.
Lachen om kunst was een regelmatig voorkomend fenomeen in het zeventiende-eeuwse Holland. Kunstenaars hadden daarvoor een grote trukendoos om uit te putten: verhalen uit de klassieke oudheid, het gewone leven om hen heen, schunnige grappen, en zelfs het levensecht weer kunnen geven van objecten konden de grap maken. Maar er zat meer in die doos, en dat ontdekken is het leukste in het museum. Naast de humor was het natuurlijk ook wel eens ernst, maar alles met mate. In de woorden van de schrijver Anna Roemers Visser: ‘Hy is niet wijs, die niet bij wijlen sot kan sijn.’
Weet u waar we nou echt blij van worden? Van ‘Zomerweelde’ van Jac van Looy, vooral als de echte zomerweelde alleen nog als herinnering bestaat. Klik op de foto hierboven en kijk onze twee minuten korte video over dit werk.