IJspret

IJspret

Zodra het vriest, en dat doet het nog maar zelden, binden we de schaatsen onder of beginnen een sneeuwballengevecht. Hendrick Avercamp, de grootmeester van het wintertafereel, laat ons via zijn schilderijen uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw zien dat het toen niet anders was. Op dit paneel uit het Mauritshuis wemelt het van anekdotische details. In het koele, winterse licht dat Avercamp in het ijs liet weerkaatsen, situeerde hij rijk en arm, op schaatsen of sleeën, piesend tegen de schutting of door het ijs gezakt. Nog meer dan nu moet dit soort tafereeltjes herkenbaar zijn geweest, want de zeventiende eeuw staat bekend als de ‘kleine ijstijd’. Dat leverde een heus genre in de schilderkunst op. Maar wat kan een schilder zoal met sneeuw en ijs?

In het bekendste getijdenboek van de hertog van Berry, ‘Les très riches heures du duc de Berry’, is de winter vooral zijn stralende zelf. De makers, de gebroeders van Limburg, verbeeldden de maand februari als een tijd waarin je alleen naar buiten gaat om hout te hakken in het bos. Voor de rest warm je je, al dan niet zonder ondergoed, bij het vuur. Nou moeten we de wereld die deze miniaturisten schiepen niet al te letterlijk nemen, want geen boer die fel blauwe kleren droeg, maar toch. Het is herkenbaar.

Zo alledaags als het besneeuwde landschap van de gebroeders van Limburg oogt, zo wonderbaarlijk is het tafereel op het bovenstaande schilderij van Matthias Grünewald. U ziet op de voorgrond dat het heeft gesneeuwd. Dat is tot daaraan toe, maar het is wel in Rome en nog wel op 5 augustus! Wat u ziet, is het zogenaamde sneeuwwonder. Een ouder echtpaar, links boven de sneeuw te zien, vroeg zich af aan wie ze hun geld zouden nalaten. Nakomelingen hadden ze namelijk niet. Prompt viel er hartje zomer een dik pak sneeuw, waarin paus Liberius de omtrek van de te bouwen kerk Santa Maria Maggiore in aangaf.  Wie in Rome is geweest, weet dat dit een immense basilica uit de vijfde eeuw is, die volgens deze legende met het fortuin van het gulle echtpaar is betaald.

De Poolse schilder Józef Chełmoński maakte in 1891 patrijzen in de sneeuw. Dit ijzige landschap met de verkleumde vogels is een van de beroemdste doeken van deze kunstenaar. Met recht. Chełmoński maakte er een staalkaart van grijs- en bruintinten van en zorgde voor ingetogen kleureffecten met een heel smal palet.

Bij Andreas Schelfhout weet je wat je krijgt. De wintertaferelen van deze negentiende-eeuwse Nederlandse schilder zijn technisch om door een ringetje te halen, maar ook voorspelbaar: krassen in het ijs, een paar schaatsers en eventueel een wak onder een ijle lucht. Het geheel doet eerder denken aan ijstaferelen van twee eeuwen ervoor dan aan een authentieke voorstelling uit de tijd van de industrialisering. Dat was ook precies de bedoeling in een tijd waarin veel kunstenaars het verlangen naar een geïdealiseerd verleden visualiseerden. Het model daarvoor was uiteraard de zeventiende eeuw.

Zo nu en dan reisde de roem van zeventiende-eeuwse Hollandse ijstaferelen naar het buitenland. Neem deze kolfspelers bij Haarlem van Adriaen van de Velde (links). Het moet een eeuw later zijn geweest dat Francesco Guardi (rechts) ze schilderde naar een achttiende-eeuwse prent. Daarom is het tafereel gespiegeld. Van de Veldes koek en zopie is bovendien gepromoveerd tot een antieke ruïne.

De schilder die synoniem werd van ijspret, maar dan vier eeuwen terug, is Hendrick Avercamp. Klik op de foto hierboven en bekijk onze korte video over zijn anekdotische panelen vol vermaak, gein en zo nu en dan een flinke smak op het ijs.